Klimmen
2 februari 2021Straffen en belonen
1 april 2021De vier fases van ontwikkeling
Met haar vele observaties heeft Maria Montessori een verdeling gemaakt in de fases die kinderen doormaken. Het zijn vier fases geworden. De leeftijd 0-6 jaar, baby-dreumes-peuter, de leeftijd 6-12 jaar, het kind. De leeftijd 12-18 jaar, de adolescent, en dan nog de leeftijd 18-24 jaar, de volwassene. Deze fases heeft zij in een schema verwerkt. Want ook in de genoemde leeftijden is weer een verdeling te maken. En de vier fases zijn ook niet allen zo ingrijpend qua ontwikkeling. Ze wisselen elkaar af, tussendoor zijn er ook de fases die wat rustiger zijn, gelukkig!
In het schema zie je rode en blauwe driehoeken. Met name de rode driehoeken zijn intense fases als het gaat om de groei in ontwikkeling. Je ziet in deze driehoeken ook weer een middenlijn. In de eerste helft van de driehoek zitten veel leermomenten, in de tweede helft gaat het dan om het verfijnen van dat wat er geleerd is.
Natuurlijk gaat de overgang naar volgende fases niet heel strak maar juist geleidelijk aan en verschilt dit ook weer per kind. Dat betekent ook dat er in zo’n tussenfase kenmerken van beide fases overlappen. Ik zal over de eerste twee leeftijdscategorieën iets meer vertellen
0-6 jaar
Misschien we de belangrijkste leeftijdsfase! In deze eerste levensjaren wordt het fundament gelegd voor het verdere leven. En als je weet dat elke fase weer van invloed op de volgende fase dan begrijp je wel dat juist een goede start van groot belang is.
Deze eerste fase bestaat uit rode lijnen en is in twee gedeeld. De rode fases zijn periodes waarin veel geleerd en gedaan wordt. In deze fases vind je de meeste dynamiek. En zoals gezegd, in het tweede gedeelte worden aangeleerde vaardigheid verfijnt. Als voorbeeld, in de eerste drie jaar zit een kind volop in de taalontwikkeling. In het tweede deel zal deze vervolmaakt worden, wordt de woorden schat vergroot en zinnen verbeterd door bijvoorbeeld de verleden tijd en juiste vervoegingen.
Laten we beginnen bij het ultieme begin van het mensen leven, de geboorte. Na negen maanden groei in moeders buik komt het kind ter wereld. Toch is het kind dan nog niet uitontwikkeld. Het lichaam is volgroeid maar er moet nog verder ontwikkeld worden. Kijk naar de dierenwereld waar jonge dieren zich vaak al kunnen redden, kunnen staan en lopen bijvoorbeeld. Een baby wordt geboren en heeft zijn tijd als lichamelijke embryo gehad. Na de geboorte zal het nog 9 maanden buiten de baarmoeder tijd krijgen om verder te ontwikkelen. Het leren eten van vast voedsel, taal leren begrijpen en leren rollen, kruipen, zitten en staan. De geestelijke embryonale fase noemt Maria Montessori deze volgende 9 maanden. Min of meer wordt het jonge kind in deze tijd ‘onafhankelijk’ van zijn moeder. Tussen haakjes want onze moeders blijven voor de rest van ons leven heel belangrijk.
Maar even terug, lees eens goed, rollen, kruipen, zitten, staan, woorden leren begrijpen. Wat een enorme ontwikkeling, transformatie vindt er plaats in dat eerste levensjaar, wauw!
En deze ontwikkeling gaat verder tot aan het derde levensjaar. Daarna is er geen stilstand, zeker niet. Maar het kind komt wel in rustiger vaarwater. Het blijft groeien maar dat gaat wat gelijkmatiger. Woorden worden geleerd, het kind kan zich verbaal uiten, ook in conflicten of wat betreft emoties.
Er verandert ook wat richting het leren dat een kind doet, hierbij ontstaat een soort van bewustzijn. Zijn jonge kinderen druk bezig (iets in en uit een bakje doen, oefening van de fijne motoriek) en oefenen onbewust hun lijf te gebruiken. Als ze drie jaar zijn worden ze zich meer bewust van de dingen en gaan actief oefenen hierin. Ze leren begrippen, groot/klein, dik/dun en willen dingen begrijpen. Het is de leeftijd waar de vragen komen en je een kind meerdere keren ‘waarom?’ hoort vragen. Van een onbewuste vormer gaat een kind naar een bewuste werker.
In deze fase is de wereld van het kind nog klein. Het bestaat uit het gezin en de familie. Misschien een kinderopvang of peutergroep. Een voorschool of een kleuterklas.
Wat kinderen in deze fase nodig hebben is:
- Een wereld die hen onvoorwaardelijk accepteert
- Een omgeving die inspeelt op de behoefte van het kind en mee beweegt in wat het kind nodig heeft
- Een open omgeving zonder oordelen, vooroordelen en verwachtingen
- Verbale maar vooral ook non-verbale communicatie
- Veiligheid, zowel fysiek als mentaal. Veiligheid die ervoor zorgt dat een kind vrijheid heeft zonder dat er ongelukken kunnen gebeuren. En een veilig en vertrouwd gevoel geven zodat een kind zich niet geremd voelt in zijn ontwikkeling
- Orde en structuur, die helpen een kind om zich veilig en vertrouwd te voelen
- Home sweet home, een huis en thuis is voor een jong kind heel belangrijk. Zijn veilige wereld maakt dat een kind zich welkom voelt en de ruimte voelt tot ontdekken en fouten te maken. Zijn huis is zijn jas die goed moet passen, niet te strak en niet te ruim. Groter groeien betekent dus een grotere jas, meer ruimte en vrijheid.
6-12 jaar
In de vorige fase kwam al voorbij dat kinderen vragen gaan stellen. Dat is een begin. Maar in deze fase willen kinderen echt een verklaring voor dingen. Niet alleen de uitleg telt, het moet ook logisch zijn wat ze horen. Want over het antwoordt wordt nagedacht en ook na het eerste antwoordt zal vaak weer een ‘waarom’ komen.
Dit is de fase waarin de absorberende geest een overgang gaat maken naar de rationele geest. Waren de jonge kinderen nog in de overtuiging van wat ze zien is waarheid (ook in een tekenfilm bijvoorbeeld of het bestaan van de kerstman) nu weten ze ook dat er een fantasiewereld is. Ze gaan vragen en verbanden leggen. ‘Wat is’ en ‘waarom is’ zijn vragen die ze zichzelf en hun omgeving stellen. Daarnaast zijn ze gevoelig voor moraal en rechtvaardigheid. Wie/wat is goed, wie/wat is slecht. Waar bevinden ze zichzelf en ze zijn op zoek naar een goed voorbeeld en vinden dat bij voorkeur bij hun ouders. Of in een idool.
Daar waar jonge kinderen nog heel egocentrisch zijn willen kinderen tussen 6-12 jaar graag samen zijn en zijn op zoek naar een groep en samenwerken. Er ontstaat stabiliteit in hun emoties en zijn inmiddels ook sterk genoeg om behoeftes uit te stellen. Zo kunnen ze eerst opruimen en dan tv gaan kijken. Ook keuzes zijn te overzien en consequenties worden afgewogen.
Het kind krijgt interesse in zijn omgeving, andere kinderen en andere culturen worden bekeken en onderzocht. Krijgt oog voor de verschillen bij andere kinderen thuis. Gebruiken en gewoonte die anders zijn dan wat hij van huis uit kent.
Wat kinderen in deze fase nodig hebben is:
- Het vertrouwen van zijn ouders om vrijheid te krijgen zijn kring te vergroten, dus bijvoorbeeld bij vrienden spelen of naar een sportclub gaan
- Verantwoordelijkheid krijgen om zelf zijn dingen uit te zoeken, bijvoorbeeld bus tijden als hij naar het centrum wil gaan. Of zakgeld geven.
- Eerlijkheid van zijn ouders. Kinderen voelen één en ander goed aan, als ouders dan iets anders zeggen dan wat kinderen oppikken raken zij in de war.
Anneliese Tacke-Jansen, Montessori Coach